Fokkersmythe: een raskruising zal de aandoeningen van beide rassen doorgeven aan de pups

Geschreven door Carol Beuchat, PhD. Vertaald voor Stichting Dobermann Diversiteit.
In elke discussie over kruisingen (het paren van twee verschillende rassen) zullen veel mensen beweren dat de ziekten/gebreken van beide rassen doorgegeven zullen worden aan de nakomelingen. Of dat op z’n minst nieuwe mutaties in de genenpool terechtkomen en toekomstige generaties zullen aantasten.
Is dit waar?
Aangezien fokken draait om genetica gaan we eens kijken wat de wetenschap hierover zegt.
Ten eerste: dominante mutaties komen tot uiting met slechts één kopie van de mutatie. Dus als een van de ouderdieren getroffen is, kun je het gebruik van die honden vermijden.
De lastige mutaties zijn recessief. Als een hond maar één kopie van zo’n mutatie heeft, blijft deze verborgen. Maar als een hond twee kopieën erft, betekent dit dat er geen normale genkopie aanwezig is. Het eiwit waarvoor dat gen codeert, wordt dan niet geproduceerd, en de functie die het eiwit zou moeten vervullen, blijft uit. Gevolg: de hond ontwikkelt een genetische aandoening.
Het blijkt dat 70% of meer van de bekende genetische aandoeningen bij honden wordt veroorzaakt door recessieve mutaties. Het probleem is dat het betreffende gen homozygoot is voor het defecte, niet-functionerende allel. Wanneer je fokt binnen de gesloten genenpool van een rashond, zijn alle honden noodzakelijkerwijs aan elkaar verwant. Dit betekent dat ze minstens enkele genvarianten (allelen) delen. Hoe nauwer de verwantschap, hoe meer allelen ze gemeen hebben, waaronder recessieve mutaties die ziekten kunnen veroorzaken.
De beste manier om te voorkomen dat je honden fokt met een genetische aandoening door een recessieve mutatie, is door het vermijden van paringen tussen honden die waarschijnlijk dezelfde mutaties dragen. Met andere woorden: fokken met verwante honden is risicovol, en hoe nauwer de verwantschap, hoe groter het risico. Dit is waarom inteelt genetische ziekten veroorzaakt, niet alleen bij honden, maar bij alle planten en dieren.
Kruisen als oplossing
De beste manier om het risico op genetische aandoeningen door recessieve mutaties te verkleinen, is dus door het vermijden van verwante ouderdieren. Dit is echter een probleem in een gesloten genenpool/stamboek waarin alle dieren familie van elkaar zijn. Rashonden zijn al generaties lang gefokt binnen zo’n gesloten genenpool, waardoor ze veel mutaties delen. Maar honden van verschillende rassen delen die mutaties meestal niet.
Als je ras A kruist met ras B, en deze rassen zijn niet nauw verwant (zoals ruwharige en gladharige teckels, of Engelse en Amerikaanse cockerspaniëls), dan is het risico dat de pups een ziekte ontwikkelen door een recessieve mutatie gelijk aan de verwantschapscoëfficiënt van de ouderdieren. Dit cijfer geeft aan hoe genetisch gelijkend de ouderdieren zijn (de inteeltcoëfficiënt van een hond is de verwantschapscoëfficiënt van zijn ouders).
Als een kruising een verwachte genetische COI (Coefficient of Inbreeding) van 2% oplevert, dan is het risico dat de pups twee kopieën van dezelfde recessieve mutatie erven slechts 2% – extreem laag. Wat genetische aandoeningen betreft, heeft een kruising dus een zeer laag risico. En omdat je nu begrijpt hoe dominante en recessieve genen werken, weet je ook dat het risico op genetische aandoeningen door nieuwe mutaties laag blijft, zolang de mutatie zeldzaam blijft in de populatie én je vermijdt om nauw verwante honden te fokken.
Nieuwe mutaties zijn geen probleem, tenzij je deze twee basisregels van Moeder Natuur overtreedt:
- Maak niet massaal kopieën van een mutatie en verspreid deze niet door de hele genenpool (ja, populaire dekreuen, we bedoelen jullie).
- Fok niet met je familie.
Houd je aan deze twee regels, en kruisen is geen enkel probleem.
Sterker nog: het is risicovoller om binnen een gesloten genenpool te fokken dan om te kruisen met een niet-verwant ras. Sommige fokkers beweren dat ze niet willen kruisen omdat ze “weten wat er in hun lijnen zit”. Maar hoe kunnen ze dat weten als de ‘slechte genen’ recessief zijn en dus onzichtbaar blijven? Je kunt deze bewering dus direct naast je neerleggen, omdat deze niet in overeenstemming is met wat we weten over genetica.
Als we ons aan de wetenschap houden en de loze argumenten en excuses negeren, dan zal het kruisen van twee rassen zeker geen nest vol zieke pups opleveren. Misschien ben je niet dol op het uiterlijk of andere eigenschappen van de pups, maar ze blijven in ieder geval gespaard van de genetische aandoeningen die het gevolg zijn van inteelt, wat vaak voorkomt bij rashonden.
Dus, de volgende keer dat je op een feestje bent met je hondenliefhebbende vrienden, pak je favoriete drankje en wanneer het gesprek stilvalt, roep dan zelfverzekerd:
“Wist je dat het kruisen van twee rassen veel minder kans geeft op genetische aandoeningen dan inteelt?” Leun achterover, ontspan, en geniet van je drankje.